Geschiedenis van Herman Kost.
Herman Kost is geboren op 16 Augustus 1925 in Heemskerk, een half uur voor zijn tweeling broer Gerardus Cornelis. Wij waren zoons van Hermanus Kost geb. Sloten 12-5-1894 en Maria Catharina de Vries geb. Nieuwer-Amstel 20-2-1895 en die in het huwelijk zijn getreden op 21 Juni 1922.
Vader was een zoon van Hermanus Kost geb. 6 juli 1868 en was warmoeziers knecht wat dat voor beroep is geweest heb ik nooit geweten, en is overleden op 8 December 1953. Hij was getrouwd met Antje Jongkind die geboren is op 14 Oktober 1872 en overleed 24 Juli 1929 in St-Pancras toen ik drie jaar was. Verdere voorouders waren Cornelis Kost die 9 Maart 1832 geboren is in Leeuwarden en trouwde 28 April 1858 met Gerdina Weenink, en die Cornelis Kost was weer een zoon van Roelof Kost die trouwde met Anna Maria Waslander. Het gaat nog verder en die Roelof Kost trouwde voor de tweede maal na het overlijden van Anna Waslander met Aaltje Haven en we gaan nog verder want nu komen we aan Tobias Pieters Kost die in het huwelijk trad met Cornelia Hindriks Uiterdijk en daarvoor nog Pieter Tobias Kost geb. op 10 April 1759 die met dienstmeid Cornelia Sip trouwde op 18 Mei 1781. Dit was allemaal voor mijn tijd en ik ga nu maar door met mijn leven toen wij woonden in een woning aan de spoorlijn aan de communicatieweg in Heemskerk. Vader Kost was daar op post 17 seinhuiswachter en moest zorgen dat de seinpalen voor de treinen op veilig stonden en dat de overwegbomen gesloten moesten zijn bij nadering van de treinen van af Haarlem richting station Uitgeest en omgekeerd richting Haarlem. Dit moest vroeger allemaal g
ebeuren met de hand en daar was onze moeder ook mee bezig. Het waren toen nog stoomtreinen en als de machinist ons zag moest hij altijd even blazen op de stoomfluit van de locomotief want die machinisten kenden ons wat wij waren altijd aan het zwaaien.
Onze jeugd brachten wij door op het grasveld naast en achter ons huis en vaak waren we op zoek naar wilde eenden eieren die we meenamen naar huis en dan onder een broedse kip legde die de eieren uitbroedde. Na het uitbroeden begonnen de moeilijkheden want de jonge eendjes zochten het water op en dat was niet zo leuk voor moeder kip en maar kakelen naar haar zogenaamde kinderen. Wanneer het tijd was om naar de kapper te gaan werden mijn broer en ik, in een sinasappelen kistje waar ook de voorkant af was, gezet op vaders fiets op een bagage drager. Toen wij drie bijna drie jaar waren is mijn zusje Antje geboren ook in Heemskerk op 6 April 1928 en het leven ging door en na verloop van enige jaren het werd schooltijd maar naar schoolgaan moest lopend gebeuren en dat viel niet mee.
Vooral als je maar zes jaren oud was daar de school in het dorp van Heemskerk stond en we moesten toen bijna een uur lopen. Het gebeurde wel dat er toevallig een paard en wagen langs kwam konden we mee rijden maar dat gebeurden niet zo vaak en fiets hebben we niet gehad toen en er waren heel weinig auto’s in die tijd dus het was wel lopen. Op de school die wij bezochten hebben wij niet lang mee gemaakt daar mijn vader overgeplaatst werd naar Uitgeest en voor wij verhuisden is op 8 juli 1930 mijn zusje Maria Catharina geboren en zoals vroeger werd de kinderen genoemd naar onze grootmoeder De Vries in Amsterdam Zuid of Sint Pancras waar de ouders van vader Kost weg kwamen. Ik Herman, kwam op naam van mijn Opa Hermanus Kost die getrouwd was met Antje Jongkind waar mijn zus Antje naar werd vernoemd. Broer Gerardus Cornelis naar de vader van Moeders kant die getrouwd was met Maria Catharina Zwart. Na de geboorte van zusje Rie werd zij vernoemd naar grootmoeder de Vries en zij was de nummer vier in de familie. Wij vieren zijn gewoon thuis geboren en ter wereld gebracht door Juffrouw Vijlbrief, door ons genoemd de baker en vroedvrouw, zoals dat vroeger werd genoemd, uit Uitgeest. Na de overplaatsing van vader naar Uitgeest kwamen wij te wonen ook in een spoorwoning aan de spoorlijn tussen Uitgeest en Castricum. Ook dat was afgelegen van het dorpcentrum Uitgeest en de school die wij moesten bezoeken en ook een wandeltocht van bijna een uur door de weilanden en voor de koeien die daar graasden zijn we nooit bang geweest daar zij vaak met ons meeliepen maar wij moesten zorgen het hek goed dicht was want anders liepen de koeien het land uit. Het was een openbare school aan de Hogeweg en zoals in Heemskerk moesten we dat lopend doen. In de eerste klas kan ik me nog herinneren, was het jufrouw van Wingerden die toen les gaf die ook niet zo jong meer was. Aan de Meet waar ons huis stond hielden wij zoals aan de communicatieweg in Heemskerk kippen en een paar geiten voor de melk en de boter die moeder Kost maakte voor op het brood. In Uitgeest werd vader Kost wegwerker en moest vaak langs de spoorbaan voor controle wat vroeger baanschouwer werd genoemd. Wij mochten wel eens mee maar niet zoals vader Kost op de spoorbaan lopen maar daar naast wat ook goed begaanbaar was richting station Uitgeest en richting Castricum. In de zomer hebben wij leren zwemmen in de sloot achter ons huis en ik kan me nog herinneren dat het water heel mooi schoon was niet zo als heden ten dagen. De diepte was tot aan onze middel en moeder had ons naast haar vast aan een band en zo moesten wij het toen proberen en zo leerden wij zwemmen wat ons later goed van pas kwam in het Alkmaardermeer. In die tijd dat wij aan de Meet woonden kregen wij veel bezoek van neven en nichten vooral uit Amsterdam. Henk van Jaarsveld met vriendin Jans die kwam op een motor, Henk was een zoon van Tante Alie oudste zus van mijn moeder. Oom Hendrik, die toen verpleegd werd in een verpleeghuis die volgens zeggen hoefsmid was en een klap kreeg van een paard, hebben wij niet gekend. Ook veel kwamen Klaas, Gerrit (jonkie) en Nel Koch van Tante Bep een zus van mijn moeder op bezoek en dat heb ik geweten want nicht Nel gaf ons kauwgom en zei dat ik het kauwgom in mijn haar moest wrijven zodat ik krullen kreeg. Het werd een knipwerk om het er uit te krijgen en dat door die rot meid Nel Koch. Het was in 1932 zo ver dat er elektrische treinen kwam en die kwamen tot aan ons huis om dan weer terug te rijden via wissels naar het station om dan te rijden naar Haarlem. Zusje Rie werd onverwacht opgenomen in het ziekenhuis in Beverwijk door een benauwdheid en keelontsteking en door de machinist werd opgehaald met het treintje wat tot aan huis kwam en dan weer terug via een wissel naar het andere spoor. Vader kon dan blijven zitten tot aan Beverwijk en om dat we elkaar goed kenden heeft het mijn vader niets gekost daar hij gratis mee kon rijden. Toen zij weer thuis kwam heeft zij voor haar gezondheid moeten stomen voor de luchtwegen die verstoord waren werd er gezegd en dat kan ik me nog herinneren. We hebben daar in de Meet een gezellige tijd gehad en we waren altijd op pad en er was van alles te zien en doen. Na enige jaren verhuisden we naar Uitgeest waar we kwamen te wonen op de Kleis nummer 4 en in een rijtjes huis die rondom van hout waren. Het was daar gezellig wonen en dichter bij het dorp en dichter bij de kapper die heel even verder op woonde.
Wij waren een stelletje rotjongens want in het voorjaar vingen wij salamanders in de slootjes en we namen kikkerdril mee naar huis en dat deponeerden wij in de regenput, wat bedoeld is voor de was, en dat ook bij de buren in de put. Na verloop van enige tijd werden dat kikkers en dan moest er water geput worden voor was water waar de kikkers in leefden en niet al te weinig ook. Ook werd het tijd dat er eentje bij kwam want met ze vijven is leuker en dat gebeurde op 8 November 1934. We hebben die vroedvrouw juffrouw Vijlbrief wel zien lopen thuis maar nooit wetend dat er wat op komst was zo dom werd je gehouden. Zij kwam wel meer aan de deur want zij had een zoon die tbc had en in huisje lag in de achter tuin van dat huis op de Kleis verder aan die straat. Het was die dag vroeg in de morgen toen we iets hoorden maar we mochten niet naar beneden komen dus het was aanstaande en zo gezegd werd Gardina geboren op die 8 November ’34. We waren wat gek op ons nieuwe zusje Gardina en wat zou ze verwend worden. Onze neven en nichten bleven komen maar de aardbeien waren op en voor de rabarber die zo uit het vuistje gegeten werd groeide in de winter niet. Omdat vader bij het spoor werkte reisden we veel naar de familie in Sint Pancras waar grootvader Kost woonde en oom Jaap. Zusters van vader Kost waren tante Gardien die getrouwd was met Jan de Vries, tante Antje was getrouwd met Jan Gutter en tante Annie was met Cor Slijker getrouwd. Vader Kost had ook nog een broer Gerardus Cornelis wonen in Amsterdam op het Hoofddorp plein en die was getrouwd met tante Mietje en dat was een zuster van Moeder Kost. Zo zie je dat de kinderen vernoemd werd naar de grootouders want tante Mietje en oom Cor Kost had dochters met naam Antje en Marie en een zoon die ook een Gerardus Cornelis was. Van Moeders kant de ooms en tantes waren voor ons de bekendste tante Bep die getrouwd was met Klaas Koch en tante Alie die een papegaai had en oom Hendrik die in een verpleeghuis zat. Er was ook nog een tante Dik, tante Sjaan en een oom Gerrit die boven een ijsfabriek woonde en daar zijn we vaak in geweest en altijd lekker koud. In Uitgeest waren ook twee voetbal clubs, de ene was USV een katholieke club en de andere was VVU en daar hebben broer Gerrit en ik ook gespeeld. Wij speelden in de voorhoede en ik weet niet meer hoe wij daarheen gingen want een fiets hebben wij niet gehad of het moet zijn dat we bij iemand achterop zaten dat weet ik niet meer. Wij moesten spelen in Krommenie, Wormerveer in de Zaanstreek, Koedijk, Heilo en of Oterleek en dat was in de buurt van Alkmaar. We hebben vaak genoeg op onze mieter gehad met hoge cijfers en in Koedijk werd het een keer 18-0 dat weet ik nog heel goed. Dat waren knapen van veel ouder dan 11 jaar zo als wij waren. Ik kan het niet meer aan broer Gerrit vragen want die is overleden en ik moet het nu uit mijn duimpje zuigen. Omdat vader Kost bij de spoorwegen werkte werden de inkopen van kleding en andere gedaan in het haven gebied van Amsterdam waar een groot bedrijf die Voor Allen heette, waar het spoorweg personeel de inkopen kon doen en betaling ging dan af van vaders salaris. Dat was wel makkelijk maar je moest wel zuinig aan doen daarna. Zoals gezegd hadden we vaak vrij reizen en in de zomer waren we altijd op pad. De reis was veel richting Valkenburg aan het geuldal en liepen zo richting Maastricht of met het treintje daar heen. Ook heel vaak naar de veemarkt in Leeuwarden en om daar te komen moesten we met de boot van Enkhuizen naar Stavoren en dan weer met de trein. Op die tripjes kregen we een zak broodjes mee en een fles limonade of er werd er één gekocht onderweg voor een paar centen. Rotterdam werd vaak bezocht en als we naar Amsterdam gingen werd meestal dierentuin Artis bezocht en het Aquarium. Badplaats Zandvoort stond ook veelal op het reis plan van ons en dan was het ploeteren en nat worden zodat eerst de boel weer gedroogd moest worden voor dat we de trein weer op zochten. Echt vakantie hebben wij niet gekend het waren meestal tripjes met vader of moeder naar familie in Amsterdam of naar grootvader Kost en de familie in Sint Pancras. Het werd weer tijd dat er verhuisd moest worden en we kregen een woning in de Westergeest en veel korter lopen naar school via het vrijers paadje zoals dat werd genoemd. Hier kregen wij meer contact met de jeugd en dit was een buurt die met veel uit katholieke gezinnen. De school aan Hogeweg had toen nog geen centrale verwarming zoals nu maar een groot kolenhok waar de brandstof in opgeslagen lag en we werden vaak een karweitje toe bedacht om de kolenkit te vullen daar er grote kachel stonden die nog wel die warm gestookt moesten worden.Als je dan de kans kreeg om de deur te sluiten met nog iemand daar binnen was het een strafwerk maken want de dader werd toch wel verraden.
De schooltijd heb ik geheel afgemaakt bij meester Bosman en na mijn 13e jaar zat ik nog in de zevende klas maar ik leerde niet verder daar dat vroeger er niet bij was. Wel heb ik in mijn vrije tijd in de winkel van Vermeulen karweitjes gedaan wat je nu noemt vakken vuller. Op de Zaterdag mocht ik met een mand met eieren lang
s de deur en daar hield een paar centen van over en een paar vaste klantjes die ik elke week moest bezoeken. De eieren waren in die tijd spot goedkoop en ik verkocht ze voor nog geen drie cent per stuk. Wij hebben zelf thuis een kippenren vol met kippen gehad en toen heb ik moeder Kost aan klanten geholpen voor nog goedkopere prijs. De eieren van de krielkippen werden uitgebroed door de duiven die ook in de hokken zaten en zo kwamen er weer kuikens bij. Ik mocht ook veel met de auto van Jan Vermeulen de zoon van Vermeulen naar de markt in Purmerend waar de eieren werden gekocht. Als het Zondag was gingen we naar Zondagsschool en we kregen 2 cent mee voor in het kerke zakje maar een paar huizen verderop had je een snoep winkeltje waar je voor één cent een handje zoute drop kreeg en als je thuis kwam was je al verraden want je had een zwarte mond van de drop en dan kon je boven je straf uitzitten. Op de donderdag avond waren wij op een figuurzaag clubje en dan was het druk met zaagjes breken wat voor de leiding gever dan weer een cent opbracht wat we moesten betalen. Op die figuurzaag club maakten we van alles en tegen de tijd dat het Sint Maarten werd zijn we aan de slag gegaan om kerkjes te zagen met raampjes waar de binnenkant met rood doorzichtig papier werd beplakt en zo ging je met daarin een kaarsje de straat op. En dat tegen de tijd dat het Sint Maarten voor de deur stond waar je met de hele familie langs de deur ging met een zak die moeder even gauw in elkaar naaide van een oud laken voor al dat snoepgoed wat je kreeg en het was soms niet te tillen. Ook met nieuwjaarsdag gingen we op pad langs de huizen om een ieder een gelukkig nieuwjaar te wensen en dan was het om een halve cent, een cent en twee en een halve cent en je was weer rijk. We gingen zijn in onze jeugdjaren met onze vrienden veel aan de wandel geweest en gingen dan lopend naar Beverwijk Velzen of nog verder naar IJmuiden naar de pier of het strand pootje baden. Maar dan moest het wel goed weer zijn want als het weer te slecht is heb je er niets aan. Ook veel bezoek kreeg het Alkmaarderhout een dierentuin en waar nu voetbal club A.Z.Alkmaar een stadion heeft laten bouwen. Bij ons op Westergeest hebben we ook nog twee overgeplaatste kostgangers gehad en die kwamen uit de buurt van Eindhoven en werkten bij het spoor als rangeerder. De een heette Tinus of Rinus van Beurden en de naam van die andere weet ik niet meer en ik dacht zoiets als Piet en het waren echte Brabanders. Ook moesten we met vader mee helpen op de tuin want er moesten aardappelen gepoot worden of boontjes gelegd drie in een kuiltje maar vast niet meer. Werk had ik nog niet afgezien van het winkelwerk bij Bram Vermeulen want je moest de leeftijd hebben om te mogen werken. Het liep tegen half Augustus in 1939 toen we 14 jaar waren en ik heb een baantje in Assendelft op de fabriek van Luit & Co gekregen en ik zou daar met de fiets heen gaan maar mijn broer Gerrit moest het maar lopen doen naar Stokkenfabriek Zonjé & Zoon waar hij ging werken en door nijd want hij kreeg geen fiets heeft hij mijn banden lek geslagen met een schop. Zo had ik nog niets en hij kreeg op zijn mieter en toen ik lachen maar vader ging van armoe nog naar de fietsenmaker een nieuwe binnen en buitenband halen zodat ik des maandags 6 kilometer kon fietsen voor vier en een halve gulden in de week. In die fabriek werden gasmaskers, mitrailleur trommels en nog meer oorlog spul gemaakt. Ik werd aan een werkbank gezet en moest vetbussen solderen en daar ik een van de jongste was werd ik nog wel eens naar een winkel gestuurd om boodschapjes te doen zoals snoep of sigaretten halen. Ook werd mij gevraagd om het toilet schoon te maken en daar kreeg een half uurtje voor en dan kon ik op de Zaterdag met de pet rond langs het personeel om een kleine bijdrage en dat vond ik prima want dat was meer dan dat ik in mijn wekelijkse loonzakje kreeg. Na die werktijd in Assendelft heb ik nog enige weken werk gedaan bij chocolade fabriek van Pette en je snoepte maar wat graag van de chocola wat mocht maar je kreeg er beroerdigheid van en veel geloop naar het toilet maar ook dat was gauw ten einde want het liep tegen het voorjaar 1940 en mijn zus Antje werd in het ziekenhuis van Alkmaar opgenomen daar ze met buikpijn rond liep. Misschien was het blindendarm ontsteking maar nee dan maar een dagje aanzien in het zieken huis voor verder onderzoek. Ik ben toen ook met mijn vader naar de dokter in Alkmaar, dat was daarom dat vader bij de spoorwegen werkte werd je daarheen gestuurd. Ik weet nog dat ik ontzettende pijn had en jawel hoor ik had wel blindendarm ontsteking en werd terstond geopereerd en kwam op de zaal bij zus Antje te liggen. Na een paar dagen ging zus Antje naar huis en ik werd naar een noodopvang gebracht want het was 10 Mei 1940 en de oorlog was uitgebroken en ik mocht nog niet naar huis. Met het gezicht op vliegveld Bergen kon ik zien de vliegtuigen die opstegen voor de gevechten die plaatsvonden in de lucht en achteraf gezien nog een spannend gezicht ook nog maar je had er nog geen begrip van. Na het ziekenhuis moest ik het nog rustig aan doen en dan ging ik maar een palinkje van vangen in de sloot van Piet Putter een boer waar wij veel kwamen om dan het een en ander te doen in het boeren bedrijf. Een broer van die Piet Putter, Toon Putter was onze bakker en die kwam met een broodkar langs de deur zoals dat vroeger ging en kon altijd aan einde van de week betalen. Als we broodje moesten halen in de winkel was het een zogenaamd strengetje en daar zat een rond korstje op die er altijd af gehaald werd en dan maar zeggen dat was er al af en dat loog je natuurlijk. Op die fabriek in Assendelft was het gauw gebeurd want na enige tijd kregen we ontslag want het werk wat daar gedaan werd was voor het Nederlandse leger en het was oorlog. Dichter bij huis kreeg ik werk en dat was ook op de fabriek waar broer Gerrit werkte en in de afdeling waar kinderstoelen en boxen werden gemaakt. Hele bossen met stokken werden bij je neergelegd die je aan beide kanten moest bewerken in de machine die dan aan een werktafel, in regels die voorgeboord waren, en gelijmd in elkaar moest zetten. Dat heb ik een tijdje volgehouden maar ik wou wat anders en ben op zoek gegaan en zo kwam ik terecht bij de Bruynzeel fabrieken waar deuren werden gemaakt en wat nog meer. Wel was de afstand te ver voor de fiets en toen was het met de trein naar halte Hembrug en dan een stukje lopen naar de fabriek. Mijn werk werd in de zagerij waar ik het gezaagde hout op moest stapelen op pallets wat dan vervoerd werd naar verschillende afdelingen. Ook werden in die tijd, ik spreek dan in de oorlog waar het moeilijk werd om fietsbanden te kopen, houten banden gemaakt en voor kostprijs hebben wij die als werknemer zijnde kunnen kopen voor een zacht prijsje. Wij kregen altijd vrienden over huis en het was bij moeder Kost altijd een zoete inval en een ieder was welkom. We gingen veel om met Jan en Kees Rentenaar, ook jongens van iemand die aan het spoor werkte, Arie Klomp van de sigarenwinkel en Jan du Crocq, een Franse naam maar hij was wel een Hollandse vriend van ons. In die tijd hadden de meiden Antje en Rie ook vriendinnen en dat waren Coby Heitsmeier en nog meer van die jonge dames daar ik de namen niet precies weet. Net zo als ik al zei het was altijd een zoete inval bij de familie Kost aan de Westergeest nummer twee. En het was altijd een potje sjoelen met elkaar en als je niet kon winnen deed je maar niet meer mee zei moeder altijd. Op de kermis in Uitgeest mocht moeder niet mee meedoen bij de sjoelbakken want zij won altijd die rijstvogeltjes die je kon winnen en dat vinden anderen niet zo leuk dus moeder was uitgeteld van die sjoelsport. In de jaren van de oorlog hebben we ook nog in de gaarkoken aardappels geschild en dan kreeg je een pannetje eten mee om thuis te eten. In die oorlogdagen werden de treinen vaak beschoten en met bommen bestookt en daar is zus Rie slachtoffer van geweest met vriendin Betsy Boon. Zij werden door de luchtdruk van de fiets geslagen en kwamen onder aan het talud terecht en daarbij kwam Betsy Boon om het leven. En dat was de oorlog en we hebben een keer meegemaakt dat broer Gerrit van een Duits militair een draai om zijn oren kreeg want die soldaat had een meisje aan de arm en toen zei Gerrit moffenmeid en daar was die soldaat niet van gediend en wij hard hollen voor wij ook klappen kregen. Daar het moeilijk was wat betreft gas en licht voorziening moesten wij houtzagen voor brandstof en fietsen voor licht met fietslampjes aangebracht in huis en het hout kwam uit het veld die geplaatst waren voor eventuele landingen van vliegtuigen. Dat werd gedaan met de oude kinderwagen waar de bak afgehaald was maar die heeft geen lange tijd dienst gedaan want de wielen sloegen dubbel vanwege het gewicht van die houten palen en je moest toch voor brandhout zorgen en zo was het behelpen en roeien met de riemen die je hebt.
In onze tuin stonden ook appel en perenbomen en het is altijd zo wanneer je het zelf hebt moet je bij een ander peren jatten en laat dat toevallig gebeuren van iemand die een N.S.B er was en toen kwam de politie aan de deur met hem. Wij moesten beloven dat we niet meer bij hem in de tuin kwamen maar dan maar bij een ander. Ook zagen we vaak vliegtuigen overvliegen en dan werden de Duitse jagers actief en dan had je luchtgevechten wat heel goed gezien werd want het zicht keek uit richting Krommenie en open veld. Ik weet niet precies meer mijn leeftijd ik dacht 18 of 19 jaar want ik werd opgeroepen voor de arbeidsdienst in het kamp Exel dat kort bij Lochem licht aan de overzijde van het Twente Rijn kanaal. Broer Gerrit kreeg zogenaamd broederdienst maar ik was het haasje maar ik heb er van geleerd. s’Morgens was het exercitie en met de spade die je uitgereikt kreeg als in de dienst kwam en als je beurtelings kamerwacht had moest je de kamer netjes maken en o wé als dat niet netjes was kon je peuken en lucifer houtjes zoeken op het kampterrein. Het werk wat je moest doen was op hei of in het bos grondwerk doen, een sleuf graven van een halve meter diep, de plag onderin dan weer zand erover.